Armoedecoördinator Hetty Vlug probeert Amsterdam te verbinden in haar strijd tegen armoede: bedrijven, maatschappelijke organisaties, de overheid én de mensen zelf.
Tekst Jojanneke Spoor
Terwijl er windstoten van meer dan 100 kilometer per uur door Amsterdamse straten gieren, praat Hetty Vlug rap over zelfredzaamheid, veerkracht en steun voor elkaar. Ze heeft net per fiets de storm getrotseerd en eenmaal veilig binnen stippelt ze alvast een route uit voor de terugweg, langs zo min mogelijk bomen.
Vlug is sinds twee en een half jaar armoederegisseur bij de gemeente Amsterdam. Op vragen over nieuw beleid, zoals de Participatiewet, weet ze geen antwoord maar ze heeft wel zo haar ideeën over armoedebestrijding en is niet bang om de verantwoordelijke wethouders daarover aan hun jasje te trekken. Ze ziet zichzelf vooral als verbinder.
“Ik ben een buitenboordmotortje, ik ben er om te ondersteunen. Mijn opdracht is om armoedebestrijding effectiever en efficiënter te maken. Dat doe ik onder andere door ervoor te zorgen dat maatschappelijke organisaties en bedrijven zich committeren aan armoedebestrijding. Het idee is dat armoede nooit alleen door de overheid opgelost kan worden”, licht Vlug haar taak toe.
“Het armoedebeleid van de gemeente wordt gekenmerkt door het verlichten, verminderen en voorkomen van armoede. Ik voeg daar twee v’s aan toe: verbinden en versterken. Ik zoek manieren om maatschappelijke organisaties en burgers zodanig aan het armoedevraagstuk te verbinden dat ze ook echt iets gaan doen.”
Een echte coördinator, want: “Het is de bedoeling dat men voortdurend bedenkt: wat kunnen wij als overheid doen, wat kan het maatschappelijk middenveld doen en wat kunnen bedrijven bijdragen? En wat kunnen Amsterdammers zelf doen? Eigenlijk zouden er bij allerlei organisaties armoederegisseurs moeten zitten, ‘verbindingsofficieren’ die kansen benutten. Je vindt ze al in het Pact tegen armoede, waarin tachtig bedrijven, maatschappelijke organisaties en betrokken burgers zijn verenigd. Drie keer per jaar houden we een bijeenkomst waar een wetenschapper aan het woord komt om de ernst van de problematiek te belichten. De volgende is op 28 november: we hebben het dan over schuldhulpverlening en de relatie tussen formele en informele zorg. De overheid heeft een belangrijke taak in het oplossen van schulden. Maar wie schulden heeft, moet natuurlijk ook zelf iets doen.”
Makkelijker gezegd dan gedaan. “Absoluut. Sommigen lukt het beter dan anderen om uit de problemen te komen, dat heeft ook met omgeving te maken. Als je uit een milieu komt waar iedereen werkt, is het makkelijker om weer aan een baan te komen omdat veel banen via via worden vergeven.”
Mensen die het niet lukt, hebben vaak naast hun financiële zorgen ook andere problemen. “Klopt, maatschappelijk dienstverleners moeten daarom niet alleen naar het financiële plaatje kijken maar ook naar de persoon zelf, zijn mogelijkheden en zijn netwerk.”
Wat is er sinds uw aanstelling veranderd?
“Er is door de crisis meer armoede, het is ingewikkelder, er zijn nieuwe groepen armen. Problemen van werkende armen zijn lastiger op te lossen. Zij definiëren zichzelf niet altijd als arm maar kunnen bijvoorbeeld hun kinderen geen computer geven. Dan is het jammer als ze geen gebruik maken van de overheidsregelingen die er zijn. Ik denk dat ze minder goed weten dat die regelingen ook voor hen gelden. Men weet ze ook niet altijd te vinden. Dat is ook waarom we die Pact-bijeenkomsten organiseren, om elkaar op de hoogte te houden en contact te leggen.”
Wat is de grootste uitdaging? “Ik geloof erg in het belang van werk en wil ervoor waken dat mensen buiten de boot vallen. Maar dat is lastig in tijden van crisis. Daarnaast maak ik me zorgen over de schuldenlast. Ik koester niet de illusie dat ik dit soort processen kan keren, maar ik kan ze wel agenderen.”
Dit artikel is gepubliceerd op Mugweb.nl